Ik loop door de polder. Het is inmiddels donker. De bijna volle maan schijnt zo fel dat ik geen extra licht nodig heb om te zien waar ik loop. Het water ziet er sprookjesachtig uit met de mist er boven. In de verte hoor ik vogels spetteren in het water. Maar verder is het stil. Geen wandelaars, hardlopers of fietsers. Ik ben alleen op dit stukje aarde. Mijn blik dwaalt naar boven. Hoe langer ik kijk hoe meer sterren er aan de gitzwarte hemel verschijnen. De één na de ander twinkelt en straalt. Als of ze één voor één willen laten weten dat ze er nog zijn.
Ik glimlach en zwaai naar boven. Gelukkig is er niemand die mij zo ziet staan. Voor mij is het de laatste paar maanden een gewoonte geworden om op deze manier gedag te zeggen. De lucht is al even niet meer wat het geweest is. Want vandaag is het precies twee jaar geleden dat de hemel er een ster bij kreeg. De mooiste…. Mijn moeder.
De vraag, of het normaal is dat ik iedere dag nog aan haar denk, heb ik inmiddels naast mij neer gelegd. Het zal vanzelf wel minder worden. Net als het verdriet dat, op sommige momenten nog zo intens en overweldigend kan zijn, ook steeds wat minder wordt.
Als ik thuis kom van mijn wandeling steek ik de kaarsjes aan. Niet zomaar voor de gezelligheid. Vandaag branden ze met een reden. Om terug te stralen naar de hemel, om te laten weten dat ik er nog ben en haar niet ben vergeten.